Vertaling van ziel

Inhoud:

Nederlands

Duits

geest [m], gemoed, ziel {zn.}

Seele [v] (die ~)
Geist [m] (der ~)
Triebfeder [v] (die ~)
Herz [o] (das ~)
Gemüt [o] (das ~)

Zijn ziel was in het hemel.

Seine Seele war im Himmel.

Denk je dat dieren een ziel hebben?

Denkst du, dass Tiere eine Seele haben?

Nederlands

Duits

Er was geen levende ziel.

Da war keine Menschenseele.

Denk je dat dieren een ziel hebben?

Denkst du, dass Tiere eine Seele haben?

Zijn ziel was in het hemel.

Seine Seele war im Himmel.

Zij geloven dat de ziel onsterfelijk is.

Sie glauben, dass die Seele unsterblich sei.

Het oog is de spiegel van de ziel.

Das Auge ist der Spiegel der Seele.

Ik geloof in de onsterfelijkheid van de ziel.

Ich glaube an die Unsterblichkeit der Seele.

De ziel is de gevangenis van het lichaam.

Die Seele ist das Gefängnis des Körpers.

Mensen zouden hun ziel verkopen om vanaf deze plaatsen naar het concert te luisteren.

Die Leute würden ihre Seele dafür verkaufen, dass Konzert von solchen Plätzen aus hören zu können.

Ik heb mijn ziel verkocht, maar ik gebruikte hem toch niet.

Ich habe meine Seele verkauft, aber ich hatte sowieso keine Verwendung dafür.