Vertaling van zouten
Inhoud:
Nederlands
Duits
zouten {ww.}
salzen
wij zouten
jullie zouten
zij zouten
wir salzen
ihr salzt
sie salzen
» meer vervoegingen van salzen
inleggen, inmaken, pekelen, zouten, in het zout leggen {ww.}
pökeln
einsalzen
einsalzen
wij zouten
jullie zouten
zij zouten
wir pökeln
ihr pökelt
sie pökeln
» meer vervoegingen van pökeln
zout (mv. zouten) {zn.}
Salz
Mary kookt zonder zout.
Mary kocht ohne Salz.
Er is geen zout meer.
Es ist kein Salz mehr da.
zout (mv. zouten) {bn.}
salzen
salzig
salzig