Vertaling van afnokken
Inhoud:
Nederlands
Engels
afnokken, aftaaien, moven, nokken, opdonderen, opduvelen, opflikkeren, ophoepelen, opkramen, opkrassen, oplazeren, opmieteren, oprotten, oprukken, opsodemieteren, vertrekken, wegwezen, gaan, heengaan, weggaan, opstappen, opbreken {ww.}
to leave
to go forth
to go away
to go forth
to go away
ik zal afnokken
jij zult afnokken
hij/zij/het zal afnokken
I will leave
you will leave
he/she/it will leave
» meer vervoegingen van to leave
Laten we weggaan.
Let's leave.
We gaan morgen vertrekken.
We are going to leave tomorrow.