Vertaling van afsplitsen
Inhoud:
Nederlands
Engels
afsplitsen {ww.}
to split off
afsplitsen, aftakken, vertakken {ww.}
to separate
to ramify
to fork
to furcate
to branch
to ramify
to fork
to furcate
to branch
ik zal afsplitsen
jij zult afsplitsen
hij/zij/het zal afsplitsen
I will ramify
you will ramify
he/she/it will ramify
» meer vervoegingen van to ramify
afsplitsen {ww.}
to separate
to split
to part
to split
to part
ik zal afsplitsen
jij zult afsplitsen
hij/zij/het zal afsplitsen
I will split
you will split
he/she/it will split
» meer vervoegingen van to split
afscheiden, afsplitsen {ww.}
to separate
to divide
to part
to disunite
to divide
to part
to disunite
ik zal afsplitsen
jij zult afsplitsen
hij/zij/het zal afsplitsen
I will divide
you will divide
he/she/it will divide
» meer vervoegingen van to divide