Vertaling van arm
limb
branch
lacking
wanting
miserable
misfortunate
pathetic
piteous
pitiable
pitiful
poor
wretched
Voorbeelden in zinsverband
Ik zag hen arm in arm lopen.
I saw them walking arm in arm.
Laat mijn arm los!
Let go of my arm!
Mijn arm doet vreselijk pijn.
My arm is hurting badly.
Arm zijn is geen schande.
There is no shame in being poor.
Wat, als ik arm ben?
What if I am poor?
Hij is arm, maar eerlijk.
He is poor, but honest.
Ze hield mijn arm stevig vast.
She held my arm firmly.
Hoewel hij arm was, was hij gelukkig.
Even though he was poor, he was happy.
Een alligator heeft zijn arm afgerukt.
An alligator snapped his arm off.
Omdat al zijn vrienden ook arm waren.
Because all his friends were poor, too.
Lincoln's ouders bleven hun hele leven arm.
Lincoln's parents remained poor all their lives.
De wonde in de arm liet een litteken na.
The wound in the arm left a scar.
Ik schaam me er niet voor dat ik arm ben.
I'm not ashamed that I am poor.
Ze mogen dan arm zijn, maar zijn rijk van geest.
They may be poor, but rich in spirit.
Hij werd zo arm geboren dat hij nauwelijks naar school geweest is.
He was born so poor that he received hardly any school education.