Vertaling van betrouwen
Inhoud:
Nederlands
Engels
vertrouwen, betrouwen, verlaten, bouwen, leunen, rekenen, steunen, geloven {ww.}
to trust
to rely
to swear
to bank
to rely
to swear
to bank
wij betrouwen
jullie betrouwen
zij betrouwen
we trust
you trust
they trust
» meer vervoegingen van to trust
Hij heeft mijn vertrouwen misbruikt.
He abused my trust.
Eerlijk, ik kan hem niet vertrouwen.
Honestly, I can't trust him.
toevertrouwen, betrouwen {ww.}
to confide
wij betrouwen
jullie betrouwen
zij betrouwen
we confide
you confide
they confide
» meer vervoegingen van to confide
vertrouwen , betrouwen {zn.}
trust
faith
faith
Ik ben mijn vertrouwen in hem verloren.
I lost my trust in him.
Je kan hem vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
You can trust him to keep his word.