Vertaling van cake

Inhoud:

Nederlands
Engels
cake [m], koek [m] {zn.}
cake 
De cake smaakt zoet.
The cake tastes sweet.
Deze cake is erg zoet.
This cake is very sweet.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

De cake smaakt zoet.

The cake tastes sweet.

Deze cake is erg zoet.

This cake is very sweet.

Ze bakte een cake voor mij.

She baked me a cake.

Wil je nog een stuk cake?

Would you like another piece of cake?

Ze bakte een cake voor mij.

She made me a cake.

Snij de cake met een mes.

Cut the cake with a knife.

Het heeft geen zin naar de cake te zoeken: ik heb hem al opgegeten.

It is no use looking for the cake; I already ate it.

Jij was het niet die de cake hebt gegeten die ik heb gemaakt, het was je zus.

It was not you who ate the cake I made, it was your sister.


Gerelateerd aan cake

koek