Vertaling van copuleren
Inhoud:
Nederlands
Engels
copuleren, naaien, neuken, vozen, wippen {ww.}
to have sex
paren, copuleren {ww.}
to pair
to couple
to mate
to copulate
to couple
to mate
to copulate
wij copuleren
jullie copuleren
zij copuleren
we pair
you pair
they pair
» meer vervoegingen van to pair