Vertaling van elkaar
Voorbeelden in zinsverband
We kennen elkaar niet.
We don't know each other.
Zij keken naar elkaar.
They looked at each other.
Vanwaar kennen jullie elkaar?
Where do you know each other from?
We kennen elkaar al.
We already know each other.
De apen vlooien elkaar.
The monkeys are grooming each other.
Ik schrijf liever aan elkaar.
I prefer to write in cursive.
Tom en Mary omhelsde elkaar.
Tom and Mary hugged each other.
Ze passen perfect bij elkaar.
They fit each other so perfectly.
Ze hadden elkaar ooit geholpen.
They had once helped each other.
Waar kennen jullie elkaar van?
How do you know each other?
De twee mannen beschuldigden elkaar.
The two men accused each other.
Ze zijn aan elkaar verwant.
They're related to each other.
Tom was ernstig in elkaar geslagen.
Tom was badly beaten up.
Deze twee bladeren lijken op elkaar.
These two leaves look alike.
Deze bloemen lijken allemaal op elkaar.
All those flowers look alike.