Vertaling van familie

Inhoud:

Nederlands
Engels
familie [v], gezin [o], huis [o], huisgezin [o] {zn.}
family 
Ik heb geen gezin.
I have no family.
We zijn haast een gezin.
We're practically family.
familie [v], verwanten, bloedverwanten {zn.}
relatives
kin
relations 
Zijn ze familie van je?
Are they your relatives?
Ik heb familie in Los Angeles.
I have relatives in Los Angeles.
geslacht [o], huis [o], pand [o], familie [v] {zn.}
house 
family 
building 
household 
Ze zijn zes maanden bezig geweest om het huis te bouwen.
They spent six months building the house.
Dit is hun huis.
This is their house.
familie [v] (de ~), huis [o] (het ~), maagschap, stam [m] (de ~), geslacht [o] (het ~) {zn.}
family
sept
phratry
kinsfolk
kinfolk
folk
family line
Hoe groot is uw familie?
How large is your family?
Hoe gaat het met de familie?
How is the family?
familie {zn.}
family
Hoe is het met uw familie?
How is your family?
Hoe is het met uw familie?
How is your family doing?
gezin [o] (het ~), familie [v] (de ~), huisgezin [o] (het ~), huishouding [v] (de ~) {zn.}
family
family unit
Ik heb een groot gezin.
I have a large family.
Hoe gaat het met je gezin?
How's the family?


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Hoe groot is uw familie?

How large is your family?

Zijn ze familie van je?

Are they your relatives?

Mijn familie woont daar al twintig jaar.

My family has lived here for twenty years.

Hoe gaat het met de familie?

How is the family?

Ik heb familie in Los Angeles.

I have relatives in Los Angeles.

Iedereen moet zijn eigen familie beschermen.

Everyone must protect their own family.

Ik heb familie in Los Angeles.

I have family in Los Angeles.

Ik ga je voorstellen aan mijn familie.

I am going to introduce you to my family.

Hoe is het met uw familie?

How is your family?

Weet je iets over je familie?

Do you know anything about your family?

Hoe is het met uw familie?

How is your family doing?

Ik nam een foto van mijn familie.

I took a picture of my family.

Al mijn vrienden en familie zijn dood.

All my friends and family are dead.

Ik ben de eerste musicus in mijn familie.

I am the first musician in my family.

Tony gaat soms op bezoek bij zijn familie.

Tony sometimes visited his family.


Gerelateerd aan familie

gezin - huis - huisgezin - verwanten - bloedverwanten - geslacht - pand - maagschap - stam - huishoudingtak - sectie - huishouden