Vertaling van fietsen
wij fietsen
jullie fietsen
zij fietsen
we cycle
you cycle
they cycle
» meer vervoegingen van to cycle
to cycle
to bike
to wheel
to pedal
wij fietsen
jullie fietsen
zij fietsen
we cycle
you cycle
they cycle
» meer vervoegingen van to cycle
Voorbeelden in zinsverband
Ik moet fietsen.
I must ride a bicycle.
Auto's vervingen de fietsen.
Cars took the place of bicycles.
Dat meisje kan niet fietsen.
That girl isn't able to ride a bicycle.
Ik heb leren fietsen toen ik zes was.
I learned how to ride a bike when I was six years old.
Alleen genieters fietsen en komen altijd eerder aan.
Only people who enjoy life ride a bicycle and always are there faster.
Hoe lang is het fietsen van hier naar jouw huis?
How long does it take from here to your house by bike?
Het leven is als fietsen. Om in balans te blijven moet je in beweging blijven.
Life is like riding a bicycle. To keep your balance you must keep moving.
Moet dit een krentenbol zijn? Je moet haast fietsen van de ene krent naar de andere, zo weinig zitten er in.
Is this supposed to be a currant bun? You almost need to cycle from one currant to another, so few are there.
Ze zijn eindelijk begonnen die weg opnieuw te asfalteren. Het werd ook tijd, zeg! Je kon er alleen nog zigzaggend fietsen als je geen slag in je wiel wilde krijgen van de gaten in het wegdek.
They finally started to asphalt that road again. It was about time! You could only cycle zigzagging there if you didn't want your wheel to get buckled because of the holes in the road surface.