Vertaling van fluit

Inhoud:

Nederlands
Engels
fluit [v], fluitje [o] {zn.}
whistle 
fluit [v] {zn.}
flute 
Hij kan fluit spelen.
He can play a flute.
fluit [m] (de ~) {zn.}
flute
flute glass
champagne flute
fluit [m] (de ~), fluitje [o] (het ~) {zn.}
whistle
fluit [m] (de ~) {zn.}
flute
transverse flute
fluiten, fluitspelen {ww.}
to pipe 

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

I pipe
you pipe
he/she/it pipes
» meer vervoegingen van to pipe

fluiten, sissen {ww.}
to hiss 
to sough
to whir
to whisper
to whistle 
to whizz

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

I hiss
you hiss
he/she/it hisses
» meer vervoegingen van to hiss

pikken, zingen, fluiten {ww.}
to peck
to chirp

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

I peck
you peck
he/she/it pecks
» meer vervoegingen van to peck

fluiten, gieren, piepen {ww.}
to whistle 
to pipe 

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

I whistle
you whistle
he/she/it whistles
» meer vervoegingen van to whistle

penis [m] (de ~), fluit [m] (de ~), geslachtsdeel [o] (het ~), joystick, leuter, lul [m] (de ~), piel [m] (de ~), piemel [m] (de ~), pik [m] (de ~), pisser, plasser [m] (de ~), potlood, sannie, tamp, tampeloeres, lid [o] (het ~), jongeheer [m] (de ~), zwengel [m] (de ~), snikkel [m] (de ~) {zn.}
member
penis
phallus
De penis ging in de vagina.
The penis entered the vagina.
De penis is één van de mannelijke geslachtsorganen.
The penis is one of the male reproductive organs.
fluitsignaal [o] (het ~), fluitje, fluit [m] (de ~) {zn.}
whistling
whistle
fluiten {ww.}
to creak
to screak
to screech
to skreak
to squeak
to whine

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

I creak
you creak
he/she/it creaks
» meer vervoegingen van to creak

fluiten {ww.}
to whistle

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

I whistle
you whistle
he/she/it whistles
» meer vervoegingen van to whistle

fluiten {ww.}
to whistle

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

I whistle
you whistle
he/she/it whistles
» meer vervoegingen van to whistle

arbitreren, scheidsrechteren, fluiten {ww.}
to referee
to umpire

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

I umpire
you umpire
he/she/it umpires
» meer vervoegingen van to umpire

zingen, fluiten, kwelen {ww.}
to sing

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

I sing
you sing
he/she/it sings
» meer vervoegingen van to sing