Vertaling van geld-

Inhoud:

Nederlands
Engels
geld-, geldelijk, monetair {bn.}
monetary
geld [o] (het ~), poen, centen, duiten, pecunia, pegulanten {zn.}
money 
Geld regeert de wereld.
Money talks.
Geld lenen kost geld!
It costs money to borrow money!
aangaan, betreffen, gelden, raken {ww.}
to involve
to pertain
to concern

ik geld

I involve
» meer vervoegingen van to involve

gelden, heten, doorgaan, zich aanstellen {ww.}
to sham
to dissemble
to pretend
to affect
to feign
to put on airs
to pose
to attitudinize

ik geld

I dissemble
» meer vervoegingen van to dissemble

gelden, geldig zijn, opgaan, valideren, vigeren {ww.}
to count 
to apply 
to be valid

ik geld

I count
» meer vervoegingen van to count

geld [o] (het ~), financiën [m] (de ~), geldmiddelen, middel, middelen, thesaurie, vermogen [o] (het ~) {zn.}
money
Tom had geen geld.
Tom had no money.
Hij wil het geld.
He wants the money.
strekken, uitstrekken, valideren, vigeren, gelden {ww.}
to go for
to hold
to apply

ik geld

I hold
» meer vervoegingen van to hold

meespreken, gelden, spelen, tellen, meetellen {ww.}
to count
to weigh
to matter

ik geld

I count
» meer vervoegingen van to count

Hij kan niet tellen.
He can't count.
Mijn zoon kan al tot honderd tellen.
My son can already count up to one hundred.
aanbelangen, betreffen, bewegen, gaan, gelden, handelen, slaan, raken, treffen, aankomen, aangaan, draaien {ww.}
to touch
to touch on
to refer
to relate
to pertain
to have-to doe with
to concern
to come to
to bear on

ik geld

I touch
» meer vervoegingen van to touch



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Geld lenen kost geld!

It costs money to borrow money!

Ik heb weinig geld.

I am short of money.

Hij heeft veel geld.

He got a lot of money.

Ik wil geen geld.

I do not want any money.

Tom had geen geld.

Tom had no money.

Hij wil het geld.

He wants the money.

Hoeveel geld heeft hij?

How much money does he have?

Hij eiste veel geld.

He asked for a lot of money.

Verspil je geld niet.

Don't waste your money.

We hebben geld nodig.

We need money.

Geld regeert de wereld.

Money talks.

Hij heeft geld nodig.

He needs money.

Zij had geen geld.

She had no money.

Geld maakt niet gelukkig.

Money doesn't buy happiness.

Zij heeft veel geld.

She has a lot of money.