Vertaling van gezin

Inhoud:

Nederlands
Engels
familie [v], gezin [o], huis [o], huisgezin [o] {zn.}
family 
Ik heb geen gezin.
I have no family.
We zijn haast een gezin.
We're practically family.
gezin [o] (het ~), familie [v] (de ~), huisgezin [o] (het ~), huishouding [v] (de ~) {zn.}
family
family unit
Ik heb een groot gezin.
I have a large family.
Hoe gaat het met je gezin?
How's the family?


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Ik heb geen gezin.

I have no family.

We zijn haast een gezin.

We're practically family.

Ik heb een groot gezin.

I have a large family.

Je moet je gezin beschermen.

You have to protect your family.

Ze kookt graag voor haar gezin.

She likes cooking for her family.

Kom je uit een muzikaal gezin?

Did you come from a musical family?

Het gezin woont in een joert.

The family lives in a yurt.

Het ganse gezin lag ziek in bed.

The whole family was sick in bed.

Hoe gaat het met je gezin?

How's the family?

Ze kookt graag voor haar gezin.

She likes to cook for her family.

Iedereen in zijn gezin is groot.

His family members are all tall.

Hij kookt graag voor zijn gezin.

He likes to cook for his family.

Het gezin kijkt samen een film.

The family is watching a movie together.

Iedereen in mijn gezin staat vroeg op.

Everyone in my family gets up early.

Er waren zes kinderen in het gezin Evans.

There were six children in the Evans family.


Gerelateerd aan gezin

familie - huis - huisgezin - huishoudinghuishouden