Vertaling van gij

Inhoud:

Nederlands
Engels
u, je, jij, ge, gij, jullie, gijlieden, gijlui, gelui, jelui, jou {pers. vnw.}
you 
thou 
ye
je, jij, ge, gij {pers. vnw.}
thou 
you 


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Gij eerst.

After you.

Gelooft gij mij?

Do you believe me?

Waar speelt gij tennis?

Where do you play tennis?

Gij zijt een persoon.

You're a person.

Waart gij gisteravond thuis?

Were you at home last night?

Waar woont gij eigenlijk?

By the way, where do you live?

Waar woont gij?

Where do you live?

Ook gij, Brutus?

You too, Brutus?

Weet gij iets beters?

Can you think of something better?

Gij zijt nieuwe studenten.

You are new students.

Waart gij gisteravond thuis?

Were you home last night?

Wie zijt gij?

Who are you?

Weet gij waar hij woont?

Do you know where he lives?

Hebt gij dit boek geschreven?

Did you write this book?

Eet gij 's morgens thuis?

Do you have breakfast at home?


Gerelateerd aan gij

u - je - jij - ge - jullie - gijlieden - gijlui - gelui - jelui - jou