Vertaling van haren

Inhoud:

Nederlands
Engels
haar [m], haren {eigenn.}
hair 
hairs
haren {bn.}
caducous
shed
haar (mv. haren), haardos [m], hoofdhaar {zn.}
hair of the head
haar (mv. haren) [o], haardos [m], beharing [v] {zn.}
hair 
Maria heeft lang haar.
Maria has long hair.
Zij heeft droog haar.
She has dry hair.
haar (mv. haren), hun, 'r, d'r, hunne {bez. vnw.}
their 
haarbosje [o], haar (mv. haren) {zn.}
villus
tuft of hair
haar (mv. haren), heur, 'r, d'r, hare {bez. vnw.}
her 
haar (mv. haren) [m] {zn.}
hair 
Ze heeft kort haar.
She has short hair.
Haar haar is heel kort.
Her hair is very short.
haar (mv. haren), hun, zijn, heur, z'n, 'r, d'r {bez. vnw.}
her 
his 
its 
their 
zijn, 'r, d'r, z'n, haar (mv. haren), zijne, hare {bez. vnw.}
its 
haar (mv. haren), plantehaar, plantenhaar {zn.}
hair
tomentum
fuzz
Kort haar vind ik leuk.
I like short hair.
haar (mv. haren) [o] (het ~), beharing [v] (de ~) {zn.}
hair
haar (mv. haren), haardos [m] (de ~), hoofdhaar, kuif, pruik {zn.}
hair


Gerelateerd aan haren

haar - haardos - hoofdhaar - beharing - hun - 'r - d'r - hunne - haarbosje - heur - hare - zijn - z'n - zijne - plantehaaraanhangsel - bedekking - deel - haar - lok - scheiding