Vertaling van hebben
to have got
wij hebben
jullie hebben
zij hebben
we have
you have
they have
» meer vervoegingen van to have
to own
to possess
wij hebben
jullie hebben
zij hebben
we have
you have
they have
» meer vervoegingen van to have
wij hebben
jullie hebben
zij hebben
we have
you have
they have
» meer vervoegingen van to have
wij hebben
jullie hebben
zij hebben
we need
you need
they need
» meer vervoegingen van to need
to have got
to hold
wij hebben
jullie hebben
zij hebben
we have
you have
they have
» meer vervoegingen van to have
to talk
wij hebben
jullie hebben
zij hebben
we speak
you speak
they speak
» meer vervoegingen van to speak
wij hebben
jullie hebben
zij hebben
we win
you win
they win
» meer vervoegingen van to win
Voorbeelden in zinsverband
We hebben gisteren getennist.
We played tennis yesterday.
Boerderijen hebben schuren.
Farmhouses have barns.
Hebben jullie geen dorst?
Aren't you thirsty?
We hebben geld nodig.
We need money.
We hebben geen suiker.
We don't have any sugar.
We hebben dertien knuppels.
We have thirteen clubs.
Wij hebben genoeg tijd.
We have enough time.
We hebben geen suiker.
We have no sugar.
We hebben veel tijd.
We have a lot of time.
We hebben geen suiker.
We don't have sugar.
We hebben twee oren.
We have two ears.
We hebben geen wasdroger.
We don't have a tumble dryer.
Vogels hebben vleugels.
Birds have wings.
Hoeveel pennen hebben jullie?
How many pens do you have?
Kinderen hebben liefde nodig.
Children need loving.