Vertaling van heir

Inhoud:

Nederlands
Engels
baas [m], meester [m], heer, patroon {zn.}
boss 
master 
lord 
Waar is de baas?
Where's the boss?
Laat hem zien wie de baas is!
Show him who's boss!
heerschaar [v], leger [o], legermacht [v], troepenmacht [v], armee [v], heer [o] {zn.}
army 
host 
Ik ben in het leger ingetreden.
I went into the army.
Het leger gebruikt burgers als menselijk schild.
The army use civilians as human shield.
gentleman [m], heer [m] {zn.}
gentleman 
Hij is een gentleman.
He is a gentleman.
Hij is zeker weten geen heer.
He is definitely not a gentleman.
heer [m], heerschap [o], meneer [o], mijnheer [o] {zn.}
gentleman 
lord 
sir
gent
heer {zn.}
king 
leger [o] (het ~), armée, armee [v] (de ~), heerschaar [m] (de ~), krijgsmacht [m] (de ~), landleger, landmacht [m] (de ~), landstrijdkrachten, legerschaar, manschappen (de ~), strijdkrachten [m] (de ~), strijdmacht [m] (de ~), troep [m] (de ~), troepen, troepenmacht [m] (de ~), weermacht, heer [o] (het ~), heir [o] (het ~) {zn.}
war machine
military machine
armed services
military
armed forces
menigte [v] (de ~), drom [m] (de ~), heer, heir, horde [m] (de ~), leger [o] (het ~), legerschaar, legioen [o] (het ~), massa [m] (de ~), mensenmassa [m] (de ~), mensenmenigte [v] (de ~), mensenzee, myriade, schare [m] (de ~), stoet [m] (de ~), volk [o] (het ~), sleep [m] (de ~), schaar, meute [m] (de ~) {zn.}
crowd
Een menigte verzamelde zich in deze straat.
A crowd gathered on this street.
De menigte wordt groter en groter.
The crowd is growing larger and larger.
God [m] (de ~), Heer [m] (de ~), Jahweh [m] (de ~), Jehova, Opperheer, de Schepper, heer, heiligmaker, opperheer, schepper, Vader [m] (de ~), Jahwe, Onze-Lieve-Heer [m] (de ~) {zn.}
maker
jehovah
lord
godhead
god almighty
divine
creator
almighty
heerser [m] (de ~), potentaat, soeverein [m] (de ~), heer [m] (de ~) {zn.}
swayer
ruler
vorst [m] (de ~), dynast, heer, hoogheid [m] (de ~), landsheer, landsvorst, monarch [m] (de ~), vorstin [v] (de ~) {zn.}
queen
queen regnant
female monarch
koning [m] (de ~), heer [m] (de ~) {zn.}
king
heer {zn.}
feudal lord
seigneur
seignior
man [m] (de ~), baas [m] (de ~), basserool, broger, gabber [m] (de ~), jongen [m] (de ~), kerel [m] (de ~), klant, knaap, manspersoon, meneer [m] (de ~), pief [m] (de ~), vent [m] (de ~), gast [m] (de ~), heer [m] (de ~), pik [m] (de ~), mannetje [m] (het ~), heerschap [m] (het ~) {zn.}
adult male
man
heer [m] (de ~), gentleman [m] (de ~), ridder [m] (de ~) {zn.}
gentleman