Vertaling van hulp-

Inhoud:

Nederlands
Engels
hulp- {bn.}
auxiliary
ancillary
beneficial
helpful 
subsidiary
support 
helping
assistentie [v], bijstand [m], hulp {zn.}
help 
assistance 
support 
aid 
Ik heb hulp nodig.
I need help.
Bedankt voor je hulp.
Thanks for your help.
hulp [m] (de ~), adjunct [m], assistent [m], helper [m] {zn.}
help
assistant
supporter
helper
Ik heb een assistent nodig die Koreaans spreekt.
I need an assistant who speaks Korean.
Ga voor hulp.
Go for help.
assistent [m], famulus [m], helper, hulp {zn.}
assistant
adjunct
aid 
helper 
assistentie [v], bijstand [m], heul, hulp, toedoen, toeverlaat {zn.}
help 
assistance 
benefit 
aid 
Ze heeft hulp nodig.
She needs help.
Ga hulp vragen.
Go get help.
assistent [m], helper, hulp {zn.}
assistant
auxiliary
accessory
aid 
helper 


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Ik heb hulp nodig.

I need help.

Bedankt voor je hulp.

Thanks for your help.

Ga voor hulp.

Go for help.

Ze heeft hulp nodig.

She needs help.

Ga hulp vragen.

Go get help.

Ze heeft hulp nodig.

She is in need of help.

Hulp! Ik verdrink!

Help! I'm drowning!

Ik heb zijn hulp nodig.

I need his help.

Ze vroeg mij om hulp.

She asked me for help.

Ik heb je hulp nodig.

I need your help.

Je broer vraagt om hulp.

Your brother is asking for help.

Hij vroeg mij om hulp.

He asked me for help.

Wij hebben uw hulp nodig.

We require your help.

Heb je onze hulp nodig?

Do you require our help?

Wij hebben uw hulp nodig.

We need your help.


Gerelateerd aan hulp-

assistentie - bijstand - hulp - adjunct - assistent - helper - famulus - heul - toedoen - toeverlaathelper