Vertaling van job
Inhoud:
Nederlands
Engels
Job {eigenn.}
Job
karwei , job, klus {zn.}
job
task
chore
task
chore
Hij zal morgen klaar zijn met de klus.
He'll finish the job by tomorrow.
Maar hij had een job nodig.
But he needed a job.
betrekking , dienstverband , functie , job , positie , werk , werkkring , baan , post {zn.}
job
occupation
line of work
line
business
occupation
line of work
line
business
Ik zoek een baan.
I'm looking for a job.
Mijn zus heeft een baan.
My sister has a job.