Vertaling van komen
wij komen
jullie komen
zij komen
we come
you come
they come
» meer vervoegingen van to come
wij komen
jullie komen
zij komen
we appear
you appear
they appear
» meer vervoegingen van to appear
to decide
to resolve
to adjudicate
wij komen
jullie komen
zij komen
we settle
you settle
they settle
» meer vervoegingen van to settle
wij komen
jullie komen
zij komen
we come
you come
they come
» meer vervoegingen van to come
wij komen
jullie komen
zij komen
we touch
you touch
they touch
» meer vervoegingen van to touch
to get
to arrive
wij komen
jullie komen
zij komen
we come
you come
they come
» meer vervoegingen van to come
wij komen
jullie komen
zij komen
we raise
you raise
they raise
» meer vervoegingen van to raise
to gain
to acquire
wij komen
jullie komen
zij komen
we win
you win
they win
» meer vervoegingen van to win
wij komen
jullie komen
zij komen
we dawn
you dawn
they dawn
» meer vervoegingen van to dawn
to get
to go
wij komen
jullie komen
zij komen
we become
you become
they become
» meer vervoegingen van to become
to develop
to grow
to originate
to rise
to spring up
to uprise
wij komen
jullie komen
zij komen
we arise
you arise
they arise
» meer vervoegingen van to arise
to achieve
to attain
to reach
wij komen
jullie komen
zij komen
we accomplish
you accomplish
they accomplish
» meer vervoegingen van to accomplish
to cost
wij komen
jullie komen
zij komen
we are
you are
they are
» meer vervoegingen van to be
Voorbeelden in zinsverband
Kunt ge zondagavond komen?
Can you come on Sunday evening?
Komen ze morgen hiernaartoe?
Are they coming here tomorrow?
Komen zij ook?
Are they coming as well?
Soms komen dromen uit.
Dreams sometimes come true.
Dromen komen uit.
Dreams come true.
Hij moet onmiddellijk komen.
He should come right away!
Ze zal straks komen.
She will come soon.
Ze komen niet vandaag.
They are not coming today.
Zal de politie komen?
Will the police come?
Kan je komen?
Can you come?
Vraag Tom morgen te komen.
Ask Tom to come tomorrow.
Je hoefde niet te komen.
You didn't need to come.
Waarom kunt ge niet komen?
Why can't you come?
Hoe gaan we daar komen?
How are we going to get there?
Jullie moeten niet komen morgen.
You don't have to come tomorrow.