Vertaling van kwaad

Inhoud:

Nederlands
Engels
euvel [o], kwaad, misstand, ongemak {zn.}
evil 
bad 
Geld is de wortel van alle kwaad.
Money is the root of all evil.
Nooit zag ik dergelijk kwaad in één enkel hart!
Never had I seen such evil in a single heart!
boze [o], kwade [o], kwaad {zn.}
evil 
bad 
Tom denkt dat zijn computer bezeten is door een boze geest.
Tom thinks that his computer is possessed by an evil spirit.
boos, kwaad, toornig, nijdig, verstoord, vertoornd {bn.}
angry 
cross 
heated
wild 
beroerd, kwaad, kwalijk, slecht, verkeerd {bn.}
bad 
miserable 
nasty 
poor 
evil 
wrong 
belasteren, kwaadspreken, roddelen {ww.}
to backbite
to vilify
to malign 
to libel
to defame
to slander 

ik spreek kwaad
jij spreekt kwaad
hij/zij/het spreekt kwaad

I backbite
you backbite
he/she/it backbites
» meer vervoegingen van to backbite

kletsen, kwaadspreken {ww.}
to gossip

ik spreek kwaad
jij spreekt kwaad
hij/zij/het spreekt kwaad

I gossip
you gossip
he/she/it gossips
» meer vervoegingen van to gossip

boos, kwaad, nijdig {bn.}
angered
enraged
furious
infuriated
maddened
zondigheid, kwaad, zonde [m] (de ~) {zn.}
sinfulness
wickedness
sin
malicieus, boos, kwaad, boosaardig, kwaadaardig {bn.}
malevolent
nadeel [o] (het ~), keerzij, keerzijde [m] (de ~), min [m] (de ~), minpunt [o] (het ~), tegenvaller [m] (de ~), opdonder [m] (de ~), schaduwkant [m] (de ~), schaduwzijde [m] (de ~), kwaad [o] (het ~) {zn.}
disadvantage
euvel, kanker, kwaad, onheil [o] (het ~), rampspoed [m] (de ~), ongeluk [o] (het ~) {zn.}
misfortune
bad luck


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Zij werd kwaad.

She got angry.

Ben je kwaad?

Are you mad?

Hij werd kwaad.

He got angry.

Ben je kwaad?

Are you angry?

Mijn oom is kwaad.

My uncle is angry.

Wat maakte haar zo kwaad?

What made her so angry?

De Britse regering was kwaad.

The British government was angry.

Spreek niet kwaad van anderen.

Don't speak ill of others.

Ze dacht aan geen kwaad.

She thought no harm.

Uw broer is erg kwaad.

Your brother is very angry.

Hij was te kwaad om te spreken.

He was too angry to speak.

Geld is de wortel van alle kwaad.

Money is the root of all evil.

Hij zou geen vlieg kwaad doen.

He wouldn't hurt a fly.

Ik denk dat hij kwaad is.

I think he's angry.

Hij heeft de neiging kwaad te worden.

He is inclined to get mad.


Gerelateerd aan kwaad

euvel - misstand - ongemak - boze - kwade - boos - toornig - nijdig - verstoord - vertoornd - beroerd - kwalijk - slecht - verkeerd - belasterenfaux pas - omstandigheid - gebeurtenis