Vertaling van ontrouw
Inhoud:
Nederlands
Engels
afval , ontrouw, trouwbreuk {zn.}
defection
apostasy
apostasy
ontrouw , onwaarachtigheid {zn.}
hollowness
insincerity
falseness
insincerity
falseness
ontrouw, trouweloos {bn.}
unfaithful
afvallig, ontrouw, trouweloos {bn.}
unfaithful
ontrouw, trouweloosheid {zn.}
disloyalty
overspelig, ontrouw {bn.}
unfaithful