Vertaling van pik

Inhoud:

Nederlands
Engels
pik {zn.}
reaping hook
sickle
reap hook
jongeheer [m], leuter [m], lul [m], pik [v], snikkel [m], lid, piemel, plasser, penis {zn.}
member 
dick 
willy
pecker
prick
cock 
Innerlijke schoonheid, ik zal erin geloven wanneer mijn lul ogen heeft.
Inner beauty, I'll believe in it when my dick has eyes.
Elk lid van de club was aanwezig.
Every member of the club was present.
pikken, priemen, prikken, steken {ww.}
to pick 
to stick 
to pique 
to puncture 
to prick
to pierce 
to sting 
to stab 

ik pik

I pick
» meer vervoegingen van to pick

Vergeet me niet op te pikken om zes uur morgenochtend.
Don't forget to pick me up at 6 o'clock tomorrow.
pikken, zingen, fluiten {ww.}
to peck
to chirp

ik pik

I peck
» meer vervoegingen van to peck

aanzien, dulden, toelaten, tolereren, velen, verdragen, pikken {ww.}
to endure
to put up with
to tolerate 
to abide 
to brook 
to condone
to stand 
to stomach

ik pik

I endure
» meer vervoegingen van to endure

pek [m] (de/het ~), pik {zn.}
tar
pitch
prik [m] (de ~), pik [m] (de ~) {zn.}
pricking
prick
penis [m] (de ~), fluit [m] (de ~), geslachtsdeel [o] (het ~), joystick, leuter, lul [m] (de ~), piel [m] (de ~), piemel [m] (de ~), pik [m] (de ~), pisser, plasser [m] (de ~), potlood, sannie, tamp, tampeloeres, lid [o] (het ~), jongeheer [m] (de ~), zwengel [m] (de ~), snikkel [m] (de ~) {zn.}
member
penis
phallus
De penis ging in de vagina.
The penis entered the vagina.
De penis is één van de mannelijke geslachtsorganen.
The penis is one of the male reproductive organs.
man [m] (de ~), baas [m] (de ~), basserool, broger, gabber [m] (de ~), jongen [m] (de ~), kerel [m] (de ~), klant, knaap, manspersoon, meneer [m] (de ~), pief [m] (de ~), vent [m] (de ~), gast [m] (de ~), heer [m] (de ~), pik [m] (de ~), mannetje [m] (het ~), heerschap [m] (het ~) {zn.}
man
adult male
Meneer Ito is een hoogopgeleide man.
Mr Ito is a highly educated man.
De man die we vanochtend zagen was meneer Green.
The man we saw this morning was Mr. Green.
pikhouweel [o] (het ~), pik [m] (de ~), pikhamer {zn.}
pickax
pickaxe
pick
pikken, vreten, aanvaarden, accepteren, nemen, slikken {ww.}
to accept
to live with
to swallow

ik pik

I accept
» meer vervoegingen van to accept

pikken {ww.}
to peck
to pick up

ik pik

I peck
» meer vervoegingen van to peck

stelen, dieven, gappen, jatmouzen, jatten, kaaien, klauwen, ontvreemden, ratsen, rausjen, snaaien, snuffelen, weggappen, kapen, pikken {ww.}
to steal

ik pik

I steal
» meer vervoegingen van to steal


Gerelateerd aan pik

jongeheer - leuter - lul - snikkel - lid - piemel - plasser - penis - pikken - priemen - prikken - steken - zingen - fluiten - aanzienzeis - materie - steek - geslachtsorgaan - persoon - houweel - laten - bijten - slaan - inpikken - eikel