Vertaling van pizza

Inhoud:

Nederlands
Engels
pizza {zn.}
pizza 
Ik wil vanavond pizza eten.
I want to eat pizza tonight.
Mijn vader houdt erg van pizza.
My father likes pizza very much.
pizza [m] (de ~) {zn.}
pizza
pizza pie
Ik heb telefonisch een pizza besteld.
I ordered a pizza on the phone.
Ik wil geen pizza. Ik heb geen honger.
I don't want pizza. I'm not hungry.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Ik wil vanavond pizza eten.

I want to eat pizza tonight.

Mijn vader houdt erg van pizza.

My father likes pizza very much.

Ik heb telefonisch een pizza besteld.

I ordered a pizza on the phone.

Ik wil geen pizza. Ik heb geen honger.

I don't want pizza. I'm not hungry.

"Welke garneringen wil je op de pizza?" "Alles behalve ansjovis."

"What toppings do you want on the pizza?" "Anything but anchovies."

Na zes maanden in China zul je je realiseren dat je spijt hebt dat je die pizza niet hebt aangenomen voordat je vertrok.

After six months in China, you will realize that you regret not accepting that pizza before you left.


Gerelateerd aan pizza

gerecht