Vertaling van skiën
Inhoud:
Nederlands
Engels
skiën {ww.}
to ski
Ik kan skiën.
I'm able to ski.
skiën {ww.}
to ski
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Engels
Ik kan skiën.
I'm able to ski.
We gingen skiën in Canada.
We went skiing in Canada.
Hoeveel keer per jaar ga je skiën?
How often do you go skiing every year?
Ik denk dat ik ga skiën.
I think I'll go skiing.