Vertaling van spraak

Inhoud:

Nederlands
Engels
spraak, spraakvermogen {zn.}
speech 
spraak, spreektrant {zn.}
speech 
spraak, spreken {zn.}
speak 
speech 
Hij kan Japans spreken.
He can speak Japanese.
Ik kan Engels spreken.
I can speak English.
spraak [m] (de ~), spraakvermogen [o] (het ~), stem {zn.}
speech
language


Gerelateerd aan spraak

spraakvermogen - spreektrant - spreken - stemvermogen