Vertaling van spreken

Inhoud:

Nederlands
Engels
spreken, praten {ww.}
to speak 
to talk 

wij spreken
jullie spreken
zij spreken

we speak
you speak
they speak
» meer vervoegingen van to speak

Laat ons praten.
Let's talk.
Misschien kunnen we praten.
Maybe we can talk.
spreken {ww.}
to speak
to talk

wij spreken
jullie spreken
zij spreken

we speak
you speak
they speak
» meer vervoegingen van to speak

Ik kan niet spreken.
I can't talk.
Hij kan Japans spreken.
He can speak Japanese.
spreken {ww.}
to show
to indicate
to point
to designate

wij spreken
jullie spreken
zij spreken

we show
you show
they show
» meer vervoegingen van to show

spraak, spreken {zn.}
speak 
speech 
Ik kan Engels spreken.
I can speak English.
Zij kunnen Spaans spreken.
They can speak Spanish.
converseren, hebben, spreken, praten {ww.}
to speak
to talk

wij spreken
jullie spreken
zij spreken

we speak
you speak
they speak
» meer vervoegingen van to speak

Wij praten graag.
We like to talk.
Kunnen we praten?
Can we talk?
zeggen, uitbrengen, spreken {ww.}
to say
to tell
to state

wij spreken
jullie spreken
zij spreken

we say
you say
they say
» meer vervoegingen van to say

Sommigen zeggen dit, en anderen zeggen dat.
Some say this, and others say that.
Mag ik iets zeggen?
May I say something?


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Hij kan Japans spreken.

He can speak Japanese.

Zij kunnen Spaans spreken.

They're able to speak Spanish.

Hij kan Japans spreken.

He is able to speak Japanese.

Hij kan Japans spreken.

He's able to speak Japanese.

Ik kan Engels spreken.

I can speak English.

Zij kunnen Spaans spreken.

They can speak Spanish.

Ik kan niet spreken.

I can't talk.

Spreken jullie Engels?

Do you speak English?

Hij kan Frans spreken.

He can speak French.

Engels spreken is nuttig.

Speaking English is useful.

Wij spreken Japans.

We speak Japanese.

Wij spreken allemaal Engels.

All of us talk in English.

Engels spreken is moeilijk.

Speaking English is difficult.

Mary kan Japans spreken.

Mary can speak Japanese.

Engels spreken is niet makkelijk.

To speak English is not easy.


Gerelateerd aan spreken

praten - spraak - converseren - hebben - zeggen - uitbrengenuiten - persuaderen - handelen - mededelen