Vertaling van tehuis

Inhoud:

Nederlands
Engels
tehuis, thuis {zn.}
home 
Niemand thuis?
Nobody at home?
Ben je thuis?
Are you home?
thuis [o] (het ~), home [o] (het ~), honk [o] (het ~), tehuis [o] (het ~) {zn.}
home
habitation
dwelling house
dwelling
domicile
abode
Ik verveel me thuis!
I'm bored at home!
David is thuis.
David is at home.


Gerelateerd aan tehuis

thuis - home - honkwoning