Vertaling van vaststellen

Inhoud:

Nederlands
Engels
vaststellen, bepalen {ww.}
to quantify
to measure

ik zal vaststellen
jij zult vaststellen
hij/zij/het zal vaststellen

I will measure
you will measure
he/she/it will measure
» meer vervoegingen van to measure

bepalen, bevestigen, fixeren, tuigeren, vastmaken, vaststellen {ww.}
to appoint
to set 
to stick 
to make fast
to secure 
to fix 
to fasten
to determine 
to attach 
to affix

ik zal vaststellen
jij zult vaststellen
hij/zij/het zal vaststellen

I will appoint
you will appoint
he/she/it will appoint
» meer vervoegingen van to appoint

bevinden, constateren, vaststellen {ww.}
to ascertain 
to notice 
to note 
to take note
to establish 

ik zal vaststellen
jij zult vaststellen
hij/zij/het zal vaststellen

I will ascertain
you will ascertain
he/she/it will ascertain
» meer vervoegingen van to ascertain

We zullen eerst de oorzaak van de ramp vaststellen.
We will first ascertain the cause of the disaster.
vaststellen, constateren {ww.}
to set
to determine

ik zal vaststellen
jij zult vaststellen
hij/zij/het zal vaststellen

I will set
you will set
he/she/it will set
» meer vervoegingen van to set

vaststellen, bepalen, stellen {ww.}
to set
to determine

ik zal vaststellen
jij zult vaststellen
hij/zij/het zal vaststellen

I will set
you will set
he/she/it will set
» meer vervoegingen van to set

De Europese integratie is begonnen om een eind te stellen aan de talrijke en bloedige oorlogen tussen buurlanden, die hun hoogtepunt kenden in de Tweede Wereldoorlog.
The European Union is set up with the aim of ending the frequent and bloody wars between neighbours, which culminated in the Second World War.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

We zullen eerst de oorzaak van de ramp vaststellen.

We will first ascertain the cause of the disaster.

We zouden enkele basisregels moeten vaststellen voor we eraan beginnen.

We should lay down a few ground rules before we begin.


Gerelateerd aan vaststellen

bepalen - bevestigen - fixeren - tuigeren - vastmaken - bevinden - constateren - stellenverrichten - afleiden - veranderen