Vertaling van vertrouwd

Inhoud:

Nederlands
Engels
bekend, vertrouwd {bn.}
well-known
classic 
familiar 
familiaar, gemeenzaam, vertrouwd, vertrouwelijk {bn.}
colloquial
familiar 
informal 
betrouwbaar, vertrouwd, bona fide {bn.}
reliable 
trustworthy 
dependable
faithful 
responsible 
eigen, huiselijk, vertrouwd {bn.}
domestic 
home 
fiducie hebben in, vertrouwen, vertrouwen stellen in {ww.}
to trust 
to rely on
to have faith in
to have faith

ik heb vertrouwd
jij hebt vertrouwd
hij/zij/het heeft vertrouwd

I have trusted
you have trusted
he/she/it has trusted
» meer vervoegingen van to trust

Dat is iemand op wie je kan vertrouwen.
He's a man you can rely on.
Hij heeft mijn vertrouwen misbruikt.
He abused my trust.
vertrouwen, toevertrouwen, vertrouwen hebben in {ww.}
to trust 
to consign
to commend 
to have confidence in
to entrust
to confide

ik heb vertrouwd
jij hebt vertrouwd
hij/zij/het heeft vertrouwd

I have trusted
you have trusted
he/she/it has trusted
» meer vervoegingen van to trust

Eerlijk, ik kan hem niet vertrouwen.
Honestly, I can't trust him.
Ik ben mijn vertrouwen in hem verloren.
I lost my trust in him.
bekend, vertrouwd {bn.}
acquainted
vertrouwen, betrouwen, verlaten, bouwen, leunen, rekenen, steunen, geloven {ww.}
to trust
to rely
to swear
to bank

ik heb vertrouwd
jij hebt vertrouwd
hij/zij/het heeft vertrouwd

I have trusted
you have trusted
he/she/it has trusted
» meer vervoegingen van to trust

Je kan hem vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
You can trust him to keep his word.
vertrouwen {ww.}
to trust
to rely
to swear
to bank

ik heb vertrouwd
jij hebt vertrouwd
hij/zij/het heeft vertrouwd

I have trusted
you have trusted
he/she/it has trusted
» meer vervoegingen van to trust