Vertaling van vies
Inhoud:
Nederlands
Engels
vies {bn.}
unpleasant
ba, vies, smerig, vuil, onrein {bn.}
dirty
soiled
unclean
soiled
unclean
onzedelijk, obsceen, oneerbaar, onzedig, scabreus, schunnig, vunzig, vies {bn.}
unchaste
onappetijtelijk, onsmakelijk, vies, smerig {bn.}
unappetising
unappetizing
unappetizing
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Engels
Het kind is vies.
The child is dirty.
Mary's schoenen zijn vies.
Mary's shoes are dirty.
Hij is vies.
He is nasty.
Moeder was bang dat ik vies zou worden.
Mother was afraid I would get dirty.
"Je kleren worden nog vies." "Geeft niet. Ze waren toch al niet echt schoon."
"You'll get your clothes dirty." "No worries. They weren't very clean in the first place."