Vertaling van voorbij
through with
away
by
to run around
to skylark
to rollick
to romp
to lark
to lark about
to gambol
to frolic
to frisk
to disport
to cavort
ik flits voorbij
jij flitst voorbij
I romp
you romp
» meer vervoegingen van to romp
Voorbeelden in zinsverband
De zomer is voorbij.
Summer is gone.
Drie weken gingen voorbij.
Three weeks went by.
Vele jaren gingen voorbij.
Many years went by.
De zomer is voorbij.
Summer has ended.
Deze discussie is voorbij.
This discussion is over.
De zomer is voorbij.
Summer is over.
De zomer is voorbij.
The summer is over.
De zomervakantie is voorbij.
The summer vacation is over.
Is het allemaal echt voorbij?
Is it really all over?
De oorlog is in wezen voorbij.
The war is essentially over.
Ik wou dat dit werk voorbij was.
I wish this job was over.
Ze kwam voorbij, zonder mij te zien.
She passed by without seeing me.
En weer ging een dag voorbij.
And another day went by.
We denken dat het ergste voorbij is.
We think we are over the worst.
Ik stopte, en wachtte tot de auto voorbij was.
I stopped and waited for the car to pass.