Vertaling van waarheid

Inhoud:

Nederlands
Engels
waarheid [v] {zn.}
truth 
truism
Waarheid baart haat.
The truth bears hatred.
Ik ontdekte de waarheid.
I discovered the truth.
waarheid [v] {zn.}
truth 
reality 
Hij vertelde me de waarheid.
He told me the truth.
Uiteindelijk ontdekte hij de waarheid.
At last he found out the truth.
waarheid [v], waarachtigheid [v] {zn.}
truth 
Alleen de waarheid is schoon.
Nothing is beautiful but the truth.
waarheid [v] (de ~) {zn.}
truth
verity
trueness
the true
feit [o] (het ~), waarheid, feitelijkheid [v] (de ~) {zn.}
fact
Dit feit bewijst haar onschuld.
This fact proves her innocence.
Toon mij een feit dat uw idee ondersteunt.
Show me a fact which supports your idea.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Waarheid baart haat.

The truth bears hatred.

Ik ontdekte de waarheid.

I discovered the truth.

Hij vertelde me de waarheid.

He told me the truth.

Uiteindelijk ontdekte hij de waarheid.

At last he found out the truth.

Alleen de waarheid is schoon.

Nothing is beautiful but the truth.

Zal je me de waarheid vertellen?

Will you tell me the truth?

Ik vertel je beter de waarheid.

I'd better tell you the truth.

Je had hem de waarheid moeten zeggen.

You should have told him the truth.

We zullen weldra de waarheid weten.

It won't be long before we know the truth.

Waarom zegt hij de waarheid niet?

Why doesn't he tell the truth?

Je moet altijd de waarheid spreken.

You must always tell the truth.

Conchita besloot Mary de waarheid te vertellen.

Conchita decided to tell Mary the truth.

Ge zoudt altijd de waarheid moeten zeggen.

You should always tell the truth.

Heeft hij je de waarheid gezegd?

Did he tell you the truth?

De waarheid zeggen is veel gemakkelijker dan liegen.

Telling the truth is much easier than lying.


Gerelateerd aan waarheid

waarachtigheid - feit - feitelijkheidtoestand - gebeurtenis - omstandigheid