Vertaling van week
squashy
hebdomad
ik week
jij week
hij/zij/het week
I stopped
you stopped
he/she/it stopped
» meer vervoegingen van to stop
ik week
jij week
hij/zij/het week
I ceded
you ceded
he/she/it ceded
» meer vervoegingen van to cede
ik week
jij week
hij/zij/het week
I disappeared
you disappeared
he/she/it disappeared
» meer vervoegingen van to disappear
ik week
gushing
gushy
ik week
jij week
hij/zij/het week
I deflected
you deflected
he/she/it deflected
» meer vervoegingen van to deflect
to succumb
to give in
to knuckle under
to buckle under
ik week
jij week
hij/zij/het week
I yielded
you yielded
he/she/it yielded
» meer vervoegingen van to yield
to go away
to vanish
ik week
jij week
hij/zij/het week
I disappeared
you disappeared
he/she/it disappeared
» meer vervoegingen van to disappear
to imbue
ik week
I imbue
» meer vervoegingen van to imbue
to sop
to soak
to drench
to dowse
to douse
ik week
I drench
» meer vervoegingen van to drench
Voorbeelden in zinsverband
Het regende een week lang.
The rain lasted a week.
De vredesonderhandelingen beginnen deze week.
The peace talks begin this week.
Het bleef een week regenen.
It kept raining for a week.
Bill komt volgende week terug.
Bill will return next week.
Ze doen het elke week.
They do it each week.
Over een week of twee.
In about two weeks.
Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.
I'll visit my uncle next week.
Volgende week gaat het misschien vriezen.
It may freeze next week.
Ons thema van de week is: _____.
Our topic of the week is: _____.
Ik heb veel gewerkt deze week.
I worked a lot this week.
Hij heeft een week vrij genomen.
He took a week off.
Hij schrijft mij eens per week.
He writes to me once a week.
Deze foto heb ik vorige week gemaakt.
I took that photo a week ago.
Ik bel je binnen een week.
I will call you within a week.
Zij gaat volgende week naar Frankrijk.
She is going to France next week.