Vertaling van week

Inhoud:

Nederlands
Engels
week {zn.}
week 
Het regende een week lang.
The rain lasted a week.
Bill komt volgende week terug.
Bill will return next week.
week {bn.}
pulpy
squashy
week [m] (de ~) {zn.}
week
hebdomad
Ze doen het elke week.
They do it each week.
De vredesonderhandelingen beginnen deze week.
The peace talks begin this week.
mals, murw, week, zacht {bn.}
soft 
gentle 
tender 
aflaten, ophouden, stoppen, uitscheiden, wijken {ww.}
to stop 
to quit 
to abate
to end 
to cease 

ik week
jij week
hij/zij/het week

I stopped
you stopped
he/she/it stopped
» meer vervoegingen van to stop

Laat ons ophouden.
Let's quit.
Ge moet stoppen met roken.
You must quit smoking.
toegeven, afstaan, wijken {ww.}
to cede 
to yield 
to give way
to grant 
to accommodate 
to assign 

ik week
jij week
hij/zij/het week

I ceded
you ceded
he/she/it ceded
» meer vervoegingen van to cede

'm smeren, verdwijnen, wijken, verzwinden, zwinden {ww.}
to disappear 
to vanish

ik week
jij week
hij/zij/het week

I disappeared
you disappeared
he/she/it disappeared
» meer vervoegingen van to disappear

in de week zetten, weekmaken, weken {ww.}
to soak

ik week

sentimenteel, weeïg, week {bn.}
effusive
gushing
gushy
karakterloos, soft, week, slap, zwak, halfzacht {bn.}
gutless
wijken {ww.}
to deflect

ik week
jij week
hij/zij/het week

I deflected
you deflected
he/she/it deflected
» meer vervoegingen van to deflect

wijken, achteruitwijken {ww.}
to yield
to succumb
to give in
to knuckle under
to buckle under

ik week
jij week
hij/zij/het week

I yielded
you yielded
he/she/it yielded
» meer vervoegingen van to yield

verdwijnen, eclipseren, verzwinden, wijken, weggaan {ww.}
to disappear
to go away
to vanish

ik week
jij week
hij/zij/het week

I disappeared
you disappeared
he/she/it disappeared
» meer vervoegingen van to disappear

weken {ww.}
to soak
to imbue

ik week

I imbue
» meer vervoegingen van to imbue

inweken, weken {ww.}
to soak
inweken, weken {ww.}
to souse
to sop
to soak
to drench
to dowse
to douse

ik week

I drench
» meer vervoegingen van to drench



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Het regende een week lang.

The rain lasted a week.

De vredesonderhandelingen beginnen deze week.

The peace talks begin this week.

Het bleef een week regenen.

It kept raining for a week.

Bill komt volgende week terug.

Bill will return next week.

Ze doen het elke week.

They do it each week.

Over een week of twee.

In about two weeks.

Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.

I'll visit my uncle next week.

Volgende week gaat het misschien vriezen.

It may freeze next week.

Ons thema van de week is: _____.

Our topic of the week is: _____.

Ik heb veel gewerkt deze week.

I worked a lot this week.

Hij heeft een week vrij genomen.

He took a week off.

Hij schrijft mij eens per week.

He writes to me once a week.

Deze foto heb ik vorige week gemaakt.

I took that photo a week ago.

Ik bel je binnen een week.

I will call you within a week.

Zij gaat volgende week naar Frankrijk.

She is going to France next week.