Vertaling van winter

Inhoud:

Nederlands
Engels
winter {zn.}
winter 
Ik hou van de winter.
I like winter.
Na de winter komt de lente.
After winter, spring comes.
winter [m] (de ~), winterseizoen [o] (het ~) {zn.}
winter
wintertime
De winter is mijn lievelingsseizoen.
Winter is the most favorite season of mine.
In de winter wordt het vroeg donker.
The night falls fast in winter.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

De winter is mijn lievelingsseizoen.

Winter is the most favorite season of mine.

Ik hou van de winter.

I like winter.

In de winter wordt het vroeg donker.

The night falls fast in winter.

Na de winter komt de lente.

After winter, spring comes.

Het heeft die winter veel geregend.

It rained a lot that winter.

In de winter barsten onze lippen.

In winter our lips get chapped.

Hij skiet elke winter in Hokkaido.

He skis in Hokkaido every winter.

Het sneeuwt hier altijd in de winter.

It always snows here in winter.

Kwaliteitsfruit is schaars in de winter en het kost veel.

Good quality fruit is scarce in the winter and it costs a lot.

In de winter slaap ik onder twee dekens.

During winter I sleep with two blankets.

De temperatuur is deze winter hoger dan gemiddeld.

The temperature is above average this winter.

We krijgen waarschijnlijk niet veel sneeuw deze winter.

We probably won't have much snow this winter.

Het duurt niet lang meer voordat de winter vakantie afgelopen is.

It will not be long before the winter vacation ends.

Die vogels bouwen in de zomer hun nest en vliegen in de winter naar het zuiden.

Those birds build their nests in the summer and fly to the south in the winter.

In de winter vliegen de droge bladeren in de lucht rond.

In winter, the dry leaves fly around in the air.


Gerelateerd aan winter

winterseizoenjaargetijde