Vertaling van zat
through with
ik zat
jij zat
hij/zij/het zat
I sat
you sat
he/she/it sat
» meer vervoegingen van to sit
to pass oneself off
to pose
ik zat
jij zat
hij/zij/het zat
I postured
you postured
he/she/it postured
» meer vervoegingen van to posture
to brood
ik zat
jij zat
hij/zij/het zat
I dwelt; dwelled
you dwelt; dwelled
he/she/it dwelt; dwelled
» meer vervoegingen van to dwell
ik zat
jij zat
hij/zij/het zat
I felt
you felt
he/she/it felt
» meer vervoegingen van to feel
to sit down
ik zat
jij zat
hij/zij/het zat
I sat
you sat
he/she/it sat
» meer vervoegingen van to sit
to fit
ik zat
jij zat
hij/zij/het zat
I went
you went
he/she/it went
» meer vervoegingen van to go
ik zat
jij zat
hij/zij/het zat
I was
you were
he/she/it was
» meer vervoegingen van to be
Voorbeelden in zinsverband
Ik zat naast hem.
I sat next to him.
Ze zat naast me.
She sat next to me.
Hij zat bij de rivier.
He sat next to the stream.
Ze zat op de bank.
She sat on the bench.
Ik zat op hete kolen.
I was on tenterhooks.
Hij zat op het bed.
He sat on the bed.
De hond zat achter de kat aan.
The dog ran after the cat.
Hij zat daar een pijp te roken.
He sat there smoking a pipe.
Er zat een kat op de stoel.
A cat was sitting on the chair.
Ik zat tussen Tom en John.
I sat between Tom and John.
De jongen zat op een stoel.
The boy sat on a chair.
Hij zat in de gevangenis met levenslang.
He was in prison for life.
Heeft hij toegegeven dat hij fout zat?
Did he admit that he was wrong?
Er zat een kat op de tafel.
There was a cat on the table.
Ik zat twaalf uur op de trein.
I was on the train for twelve hours.