Vertaling van ziekte
unwellness
sickness
malady
unwellness
sickness
malady
unwellness
sickness
malady
to peck
to hen-peck
ik ziekte
jij ziekte
hij/zij/het ziekte
I nagged
you nagged
he/she/it nagged
» meer vervoegingen van to nag
Voorbeelden in zinsverband
Wat voor ziekte heb ik?
What illness do I have?
Een ziekte dwarsboomde zijn reisplannen.
Illness frustrated his plans for the trip.
Hij praatte over haar ziekte.
He talked about her illness.
Ze lijdt aan een besmettelijke ziekte.
She suffers from a contagious disease.
De arts heeft zijn ziekte genezen.
The doctor cured him of his illness.
Heb je ooit een ernstige ziekte gehad?
Have you ever had a serious illness?
De patient overwon eindelijk zijn ziekte.
The patient finally conquered his illness.
Mijn baby heeft een erfelijke ziekte.
My baby has a hereditary disease.
Hoe weet je dat de patiënt de ziekte niet veinst?
How do you know that the patient is not feigning illness?
Ze kan de lessen niet bijwonen vanwege ziekte.
She cannot attend school on account of illness.
De patiënt zal vlug herstellen van zijn ziekte.
The patient will soon recover from his illness.
De ziekte is nog altijd in de eerste fase.
The disease is still in the primary stage.
Botulisme, brucellosen, de ziekte van Lyme en tetanos zijn infectieziekten, maar geen besmettelijke ziekten.
Botulism, brucellosis, Lyme-disease and tetanus are infectious, but not contagious diseases.