Vertaling van aanbreken
Inhoud:
Nederlands
Spaans
aanbreken, aanvangen, beginnen, ingaan {ww.}
empezar
comenzar
principiar
comenzar
principiar
ik zal aanbreken
jij zult aanbreken
hij/zij/het zal aanbreken
yo empezaré
tú empezarás
él/ella empezará
» meer vervoegingen van empezar
Het experiment moet beginnen.
El experimento debe comenzar.
We kunnen vanavond beginnen.
Podemos empezar esta noche.