Vertaling van afbreken

Inhoud:

Nederlands
Spaans
afbreken, afrukken, plukken, afplukken, wegscheuren {ww.}
cortar
arrancar

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

yo cortaré
cortarás
él/ella cortará
» meer vervoegingen van cortar

afbreken, delen, splitsen, opsplitsen, verdelen {ww.}
partir
dividir

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

yo partiré
partirás
él/ella partirá
» meer vervoegingen van partir

afbreken, afgeven op, afkammen {ww.}
desacreditar

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

yo desacreditaré
desacreditarás
él/ella desacreditará
» meer vervoegingen van desacreditar

afbreken, slopen, neerhalen {ww.}
derribar
demoler

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

yo derribaré
derribarás
él/ella derribará
» meer vervoegingen van derribar

breken, afbreken, doorbreken, schenden, stukbreken, verbreken {ww.}
romper
quebrar

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

yo romperé
romperás
él/ella romperá
» meer vervoegingen van romper