Vertaling van afdoen
Inhoud:
Nederlands
Spaans
afdoen, afleggen, afzetten, uitdoen, uitkrijgen, uittrekken {ww.}
quitar
sacar
sacar
ik zal afdoen
jij zult afdoen
hij/zij/het zal afdoen
yo quitaré
tú quitarás
él/ella quitará
» meer vervoegingen van quitar
Moet ik hier mijn schoenen uitdoen?
¿Me tengo que quitar los zapatos aquí?
afdoen, afhandelen, afwikkelen {ww.}
despachar
ik zal afdoen
jij zult afdoen
hij/zij/het zal afdoen
yo despacharé
tú despacharás
él/ella despachará
» meer vervoegingen van despachar