Vertaling van afdragen
Inhoud:
Nederlands
Spaans
afdragen, opgebruiken, slijten, verslijten {ww.}
destrozar por el uso
aangeven, aanreiken, afdragen, overbrengen, overgeven, toereiken {ww.}
transferir
alargar
alargar
ik zal afdragen
jij zult afdragen
hij/zij/het zal afdragen
yo transferiré
tú transferirás
él/ella transferirá
» meer vervoegingen van transferir