Vertaling van afgelopen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
afgelopen, laatstleden, verleden, verschenen, vervlogen, voorbij {bn.}
pasada
af, afgelopen, gereed, klaar {bn.}
listo
dispuesto
preparado
aflopen, eindigen, ophouden, uitgaan, uitlopen, uitraken, verlopen {ww.}
terminarse
expirar

ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen

yo he expirado
has expirado
él/ella ha expirado
» meer vervoegingen van expirar

aflopen, buigen, hellen, overhellen, zich bukken {ww.}
acurrucarse
afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door {ww.}
atravesar
recorrer

ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen

yo he atravesado
has atravesado
él/ella ha atravesado
» meer vervoegingen van atravesar



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Morgen is de conferentie afgelopen.

La conferencia terminará mañana.

Wat heb je afgelopen zondag gedaan?

¿Qué hiciste el domingo pasado?

Waarom belde je me niet afgelopen nacht?

¿Por qué no me llamaste anoche?

Wat heb je afgelopen nacht gedaan?

¿Qué hiciste anoche?

Zijn zoon is het afgelopen jaar gestorven.

Su hijo murió el año pasado.

Zijn oudere zus is afgelopen maand getrouwd.

Su hermana mayor se casó el mes pasado.

Zijn broer is afgelopen maand overleden.

Su hermano murió el mes pasado.

Ze was afgelopen maand in Amerika.

Ella estuvo en Estados Unidos el mes pasado.

Afgelopen jaar kreeg ik een beroerte.

Tuve un infarto el año pasado.

Hij verbleef de afgelopen vijf dagen in dat hotel.

Se ha quedado en ese hotel desde hace cinco días.

Afgelopen week is ze bevallen van een mooie dochter.

La semana pasada dio a luz a una hija preciosa.

Afgelopen zondag ben ik naar het park gegaan.

Fui al parque el domingo pasado.

Ik kwam Mary tegen op het feest afgelopen week.

Me encontré con Mary en la fiesta de la semana pasada.

Ik heb afgelopen nacht een grappige droom gehad.

Anoche tuve un sueño divertido.

De afgelopen tijd is er veel gesproken over de architectuur van de nieuwe school.

Últimamente ha habido mucho debate sobre la arquitectura de la nueva escuela.


Gerelateerd aan afgelopen

laatstleden - verleden - verschenen - vervlogen - voorbij - af - gereed - klaar - aflopen - eindigen - ophouden - uitgaan - uitlopen - uitraken - verlopen