Vertaling van aflopen
Inhoud:
Nederlands
Spaans
aflopen, eindigen, ophouden, uitgaan, uitlopen, uitraken, verlopen {ww.}
terminarse
expirar
expirar
ik zal aflopen
jij zult aflopen
hij/zij/het zal aflopen
yo expiraré
tú expirarás
él/ella expirará
» meer vervoegingen van expirar
aflopen, buigen, hellen, overhellen, zich bukken {ww.}
acurrucarse
afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door {ww.}
atravesar
recorrer
recorrer
ik zal aflopen
jij zult aflopen
hij/zij/het zal aflopen
yo atravesaré
tú atravesarás
él/ella atravesará
» meer vervoegingen van atravesar