Vertaling van afscheiden
Inhoud:
Nederlands
Spaans
afzonderen, scheiden, afscheiden, schiften {ww.}
separar
dispersar
segregar
apartar
dispersar
segregar
apartar
ik zal afscheiden
jij zult afscheiden
hij/zij/het zal afscheiden
yo separaré
tú separarás
él/ella separará
» meer vervoegingen van separar
Kan je fantasie en realiteit niet van elkaar scheiden?
¿No puedes separar la fantasía de la realidad?
Kan je fantasie en realiteit niet van elkaar scheiden?
¿No puedes separar la fantasía de la realidad?