Vertaling van afspraak

Inhoud:

Nederlands
Spaans
afspraak [v], akkoord [o], schikking [v], verbintenis [v] {zn.}
acuerdo [m] (el ~)
convenio [m] (el ~)
arreglo [m] (el ~)
Spijtiggenoeg kan ik niet akkoord gaan met jou.
Lo lamento, pero no puedo estar de acuerdo.
Het kan me niet schelen of hij akkoord gaat of niet.
No me importa si él está de acuerdo o no.
afspraak [v], rendez-vous {zn.}
cita [v] (la ~)
Ik heb een afspraak met de dokter.
Tengo una cita con el doctor.
Ik heb vandaag een afspraak met het lot.
Hoy tengo una cita con el destino.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Ik heb een afspraak met de dokter.

Tengo una cita con el doctor.

Tom heeft om half drie een afspraak bij de tandarts.

Tom tiene una cita con el dentista a las 2:30.

Ik heb vandaag een afspraak met het lot.

Hoy tengo una cita con el destino.

Vandaag is de dag van mijn voorbestemde afspraak.

Hoy es el día de mi cita predestinada.

Michael, dit is het restaurant waar uw vader en ik onze eerste afspraak hadden.

Michael, este es el restaurante donde tu padre y yo tuvimos nuestra primera cita.


Gerelateerd aan afspraak

akkoord - schikking - verbintenis - rendez-vous