Vertaling van appel

Inhoud:

Nederlands
Spaans
appel {zn.}
llamada [v] (la ~)
appel [o], samenscholing [v] {zn.}
llamada [v] (la ~)
appel [o], convocatie [v] {zn.}
llamada [v] (la ~)
appel [m] {zn.}
manzana [v] (la ~)
Ik eet een appel.
Me estoy comiendo una manzana.
Ik heb de appel opgegeten.
Me comí la manzana.
beroep [o], regres, appel, appèl {zn.}
recurso [m] (el ~)
apelación [v] (la ~)


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Ik eet een appel.

Me estoy comiendo una manzana.

Zij eet een appel.

Ella se está comiendo una manzana.

Ik heb de appel opgegeten.

Me comí la manzana.

Deze appel is erg rood.

Esta manzana está muy roja.

Er ligt één appel op de tafel.

Hay una manzana sobre el escritorio.

Hij is een appel aan het eten.

Se está comiendo una manzana.

Er ligt een appel op tafel.

Hay una manzana sobre el pupitre.

Er ligt een appel op tafel.

Hay una manzana sobre la mesa.

De appel valt niet ver van de boom.

De tal palo tal astilla.


Gerelateerd aan appel

samenscholing - convocatie - beroep - regres - appèl