Vertaling van arbeid

Inhoud:

Nederlands
Spaans
arbeid [m], emplooi [o], werk [o], karwei {zn.}
trabajo [m] (el ~)
Ik werk hier.
Trabajo aquí.
Ik werk in Milaan.
Trabajo en Milán.
arbeiden, werken {ww.}
trabajar

ik arbeid

yo trabajo
» meer vervoegingen van trabajar

Een mens moet werken.
Un hombre debe trabajar.
Mensen moeten werken.
La gente debería trabajar.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Industriële landen vereisen veel behendige arbeid.

Los países industriales requieren mucha mano de obra calificada.

Iedereen heeft recht op arbeid, op vrije beroepskeuze, op goede en rechtvaardige werkvoorwaarden, en op bescherming tegen werkloosheid.

Toda persona tiene derecho al trabajo, a la libre elección de su trabajo, a condiciones equitativas y satisfactorias de trabajo y a la protección contra el desempleo.


Gerelateerd aan arbeid

emplooi - werk - karwei - arbeiden - werken