Vertaling van bad
Inhoud:
Nederlands
Spaans
bad , badkuip {zn.}
baño
Ik neem bijna elke dag een bad.
Me baño casi todos los días.
bad {zn.}
baño
bidden {ww.}
orar
rezar
rezar
ik bad
jij bad
hij/zij/het bad
yo oré
tú oraste
él/ella oró
» meer vervoegingen van orar
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Ik ga een bad nemen.
Voy a bañarme.
Hij zingt graag in bad.
A él le gusta cantar en la bañera.
Ik neem bijna elke dag een bad.
Me baño casi todos los días.
Het bad liep over terwijl ze aan de telefoon was.
La bañera rebosó mientras estaba al teléfono.