Vertaling van baden
Inhoud:
Nederlands
Spaans
baden, een bad nemen {ww.}
bañarse
Het is gevaarlijk om te baden in deze rivier.
Es peligroso bañarse en este río.
drijven, zwemmen, baden {ww.}
nadar
bañarse
bañarse
wij baden
jullie baden
zij baden
nosotros nadamos
vosotros nadáis
ellos/ellas nadan
» meer vervoegingen van nadar
Ik kan zwemmen.
Sé nadar.
Ik wil leren zwemmen.
Quiero aprender a nadar.
bidden {ww.}
orar
rezar
rezar
wij baden
jullie baden
zij baden
nosotros oramos
vosotros orasteis
ellos/ellas oraron
» meer vervoegingen van orar
bad (mv. baden) , badkuip {zn.}
baño
Ik neem bijna elke dag een bad.
Me baño casi todos los días.
bad (mv. baden) {zn.}
baño